Gisteren sloot de internetconsultatie ten behoeve van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang met betrekking tot een aantal kwaliteitseisen voor de BSO en de inzet van de Beroepskracht in Opleiding.
Hierbij delen wij de reactie van de BMK op het ontwerpbesluit.
Geachte lezer,
Ten eerste zijn wij nog steeds positief over de brede samenwerking die het Ministerie van SZW mogelijk heeft gemaakt om gezamenlijk kwaliteitseisen onder de loep te nemen. We worden gehoord, krijgen de ruimte om input en onderbouwing aan te leveren en met elkaar in de discussie te gaan.
Een zorg die we met meerdere partijen delen, is dat we nu nog niet goed in kaart (kunnen) krijgen wat alle wijzigingen voor effect hebben op de kwaliteit van de kinderopvang. We willen, net als andere partijen, wijzigingen mogelijk maken die een positief effect hebben op de kwaliteit van de kinderopvang. Alleen aan knoppen draaien die ervoor zorgen dat de (emotionele en fysieke) veiligheid van kinderen in de kinderopvang gewaarborgd blijft. Tegelijkertijd willen we ervoor zorgen dat onze sector meebeweegt met de tijd en de ruimte blijft krijgen om te innoveren en een steeds aantrekkelijkere sector te worden. Met altijd als onderliggende doel dat álle kinderen in de kinderopvang toegang hebben tot een veilige plek waar ze zich op alle ontwikkelingsdomeinen spelend kunnen ontwikkelen.
We blijven vanuit de BMK dus graag actief betrokken bij het traject ‘Herijking Kwaliteitseisen’ om de kwaliteitseisen onder de loep te houden en met elkaar in dialoog te blijven wat de kwaliteit versterkt in onze sector. Daarnaast het pleidooi voor blijvende en breed uitgezette kwaliteitsonderzoeken in de kinderopvang, zowel door externe instellingen (GGD) en organisaties (LKK) áls door intern kwaliteitsonderzoek. Op die manier blijven we gezamenlijk met elkaar de verantwoordelijkheid dragen voor kwalitatief goede kinderopvang.
Versoepelen eisen op de BSO
Wij onderkennen het belang van de BSO en hoe deelname aan de BSO kansen voor kinderen kan vergroten. Door het organiseren van een divers en uitdagend activiteitenaanbod, heeft de buitenschoolse opvang een positieve invloed op de brede (talenten)ontwikkeling van kinderen. Er zitten op dit moment echter nog knelpunten die in de praktijk een dergelijk activiteitenaanbod in de weg staan en/of die leiden tot hoge administratieve lasten en werkdruk. Dit heeft geleid tot aanpassing van drie kwaliteitseisen: (I) een beroepskracht-kindratio (BKR) op kindercentrumniveau,
(II) kindercentrum-overstijgend opvangen gedurende schoolvrije perioden en (III) de formatieve inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten.
We zijn tevreden over deze aanpassingen, omdat ze kunnen leiden tot meer ruimte voor
pedagogische afwegingen en een bredere inzet op de talentontwikkeling van kinderen. Met een duidelijke visie en beleid en zicht op de uitvoering van en door kinderopvangorganisaties zelf, bieden deze aanpassingen de mogelijkheid op positieve effecten op de kwaliteit in de kinderopvang.
Basisgroepen zouden primair ingericht moeten worden vanuit pedagogisch perspectief en niet louter planmatig of administratief. Deze ruimte wordt er nu geboden. We blijven graag betrokken bij de communicatie rondom de invoer van deze nieuwe kwaliteitseis en willen helpen voorkomen dat deze niet tot teveel extra administratielast en onduidelijkheid leidt.
Bij de wijziging m.b.t. incidenteel kindercentrum-overstijgende opvang tijdens schoolvrije perioden willen we ook weer waken voor extra administratieve last. Beschrijving van hoe deze (pedagogisch en veilig) vorm krijgt dient met name ouders, kinderen en de eigen professionals inzicht te geven. In lagere regelgeving en afspraken met het toezicht moeten we verder in dialoog over wat verantwoord is en hoe ouders, professionals en (bso) kinderen hier zo goed mogelijk bij betrokken worden.
Wij juichen de mogelijkheid tot inzetten van andersgekwalificeerden op de bso toe. Uiteraard onder de juiste randvoorwaarden. De inzet mag niet ten koste gaan van de pedagogische kwaliteit en veiligheid van kinderen en mag ook niet bijdragen aan de werkdruk van pedagogisch professionals. We vinden het belangrijk om te blijven benadrukken dat pedagogisch professionals de specialisten zijn die een volledige pedagogische opleiding hebben gevolgd en hen hierin bekrachtigen. De mogelijkheid biedt tegelijkertijd de kans om méér kwaliteit mogelijk te maken, om kansen te
bieden aan kinderen vanuit een expertise die nu nog niet beschikbaar is binnen een team, om teams meer divers te maken en een betere afspiegeling van de maatschappij te laten zijn. Hopelijk zelfs meer mannen naar de kinderopvang te trekken. Het biedt niet alleen kansen aan kinderen, maar mogelijk ook kansen aan pedagogisch professionals om van de expertise van de andersgeschoolden te leren en uiteraard om de eigen expertise en pedagogische kennis over te dragen aan nieuwe mensen. En deze mensen vervolgens weer enthousiast te maken voor ons mooie vak en blijvend in de kinderopvang te behouden.
Het mogelijk maken van deze positieve effecten kan alleen als de (emotionele) veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd en er een aantal randvoorwaarden en afspraken worden afgesproken. Vandaar dat wij ons kunnen vinden in de randvoorwaarden die nu zijn voorgesteld. De pedagogische module is daarin een belangrijke voorwaarde. In het voorstel staat nu dat dit geregeld moet worden in de cao. Over de haalbaarheid hiervan moeten we verder in gesprek.
Inzet van de Beroepskracht in Opleiding
In de praktijk blijkt dat het vaste gezichten criterium knelt. De verplichte aanwezigheid van een vaste beroepskracht kan ertoe leiden dat beroepskrachten structureel vaker worden ingeroosterd dan gewenst, omdat er geen andere vaste beroepskracht is die op die betreffende dagen kon werken. Als gevolg hiervan kan dit leiden tot een (te) hoge werkdruk. We onderkennen het grote belang van een vertrouwd gezicht voor kinderen. Ook willen we niet draaien aan knoppen die de emotionele veiligheid van kinderen in het geding brengen. Daarnaast is er het belang van het waarborgen van de ontwikkeling van beroepskrachten in opleiding, die de ruimte moeten krijgen om te leren en zich te ontwikkelen zonder dat zij overvraagt worden.
In de praktijk zijn er echter veel verschillende soorten beroepskrachten in opleiding, in verschillende fases van hun ontwikkeling of carrière. We menen dat houders zelf gedegen afwegingen kunnen maken om te oordelen of een beroepskracht in opleiding goed aangemerkt kan worden als het vaste gezicht binnen de groep waar zij/hij het praktijkdeel uitvoert. Zij/hij is namelijk regelmatig aanwezig, heeft gesprekken over de
competenties, en is op enig moment (100%) formatief inzetbaar. Vanwege de aanwezigheid en betrokkenheid bij de groep, is zij/hij voor de kinderen een vertrouwd gezicht.
Een aantal randvoorwaarden zijn wel van belang. Het is belangrijk dat deze randvoorwaarden niet tot onnodige administratieve last leiden, maar écht toetsen of de beroepskracht in opleiding als vast gezicht bijdraagt aan emotionele veiligheid en stabiliteit op de groep. De voorwaarde dat er een begeleidingsplan moet zijn apart voor de BIO die als vast gezicht wordt aangemerkt lijkt ons te veel administratiedruk opleveren. Binnen de standaard begeleidingsplannen en competentiemetingen zitten al voldoende momenten om af stemmen of de beroepskracht in opleiding klaar is om als vast
gezicht ingezet te worden. Daar zijn geen extra momenten voor nodig. Er zijn met name heldere afspraken nodig over welke competenties nodig zijn en wat wel of niet leidt tot verantwoorde inzet en opvang.
Het is ook van belang dat het toezicht hierop goed wordt geregeld. Bij voorkeur op
organisatieniveau: een organisatie kan goed aantonen welke stappen er worden ondernomen om te toetsen of beroepskrachten in opleiding klaar zijn voor een volgende uitdaging en hoe dit zo goed mogelijk wordt begeleid. Op de locatie moet de nadruk liggen op het toetsen van de kwaliteit die wordt geboden op de groepen. Ook leent deze voorwaarde zich voor dialooggericht toezicht en niet voor toezicht op nóg meer papieren werkelijkheid.
Zie ook eerdere berichtgeving over de internetconsultatie.