Gisteren (25 mei) heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een uitgebreid rapport uitgebracht over de staat van het Nederlandse onderwijs. De OESO benadrukt in het rapport Netherlands 2016, Foundations for the Future, Reviews of National Policies for Education, het belang van voorschoolse voorzieningen voor jonge kinderen. Kinderen in een achterstandsituatie hebben daar het meeste baat bij.
De kernwoorden waarmee de OESO de Nederlandse situatie voor jonge kinderen omschrijft, zijn voor de BMK heel herkenbaar: versnippering, hoge kosten voor ouders, hoge participatiegraad van kinderen maar voor relatief weinig uren, segregatie tussen kinderen in verschillende voorzieningen (kinderen uit hoog opgeleide gezinnen gaan vaak naar kinderopvang, kinderen met een achterstand veelal naar peuterspeelzaal of VVE).
BMK schaart zich achter aanbevelingen
De OESO benadrukt, net als de BMK, het belang van hoge kwaliteit van voorzieningen en doet een aantal aanbevelingen om de kwaliteit van die voorzieningen te verbeteren, onder meer door een curriculum te ontwikkelen en de kwaliteit van de medewerkers te verhogen. De BMK schaart zich volledig achter deze aanbevelingen en is warm voorstander van een curriculum. Een dergelijk curriculum zou door kinderopvang en onderwijs samen ontwikkeld moeten worden en doorgaande ontwikkellijnen voor kinderopvang van nul tot en met twaalf jaar mogelijk maken. De OESO bepleit – terecht – een integrale benadering onder meer door voorschoolse voorzieningen onder één ministerie onder te brengen. De BMK wil benadrukken dat schoolgaande kinderen een breed aanbod zouden moeten krijgen waardoor zij al hun talenten (spelenderwijs) kunnen ontwikkelen. Onderwijs, kinderopvang en buitenschoolse opvang kunnen elkaar daarin versterken, bijvoorbeeld binnen integrale kindcentra.
Het mogelijk maken dat alle kinderen, ongeacht het werk, opleiding of portemonnee van de ouders van dit aanbod gebruik kunnen maken is een belangrijk punt dat de BMK in haar politieke lobby wil bepleiten.