Vanuit de kinderopvang zijn er het afgelopen jaar 20% meer meldingen bij de vertrouwensinspecteur (VI) gedaan over vermoedens van seksueel misbruik of mishandeling. In 2017 kwamen er in totaal 128 meldingen binnen. De toename is waarschijnlijk te verklaren doordat betrokken de weg naar de VI steeds beter weten te vinden. Desondanks constateert de inspectie ook dat er in de sector nog altijd veel vragen leven over de rol van de VI en dat kinderopvangprofessionals niet precies weten wat hun plichten zijn als ze mishandeling of misbruik vermoeden.

Achtergrond

Sinds 1 juli 2013 is in de Wet kinderopvang vastgelegd dat professionals verplicht zijn te melden wanneer zij vermoeden dat er sprake is van misbruik of mishandeling van een kind door een collega. Ook is wettelijk vastgelegd hoe houders moeten handelen in dergelijke situaties. De commissie Gunning, die onafhankelijk onderzoek heeft verricht naar de Amsterdamse zedenzaak, adviseerde dat alle signalen over mogelijk seksueel misbruik en mishandeling van kinderen op één centraal punt ingebracht en verzameld zouden moeten worden. Dit werd het reeds bestaande meldpunt van de Vertrouwensinspecteurs bij de Onderwijsinspectie.

Seksueel geweld

In 2017 is het aantal meldingen over seksueel geweld tegen kinderen gestegen. Deze gaan over  seksueel misbruik (een zedenmisdrijf), of over seksuele intimidatie. Met name het aantal meldingen over seksuele intimidatie is flink gestegen ten opzichte van 2016: van 6 naar 24. Verder valt op dat het aantal meldingen seksueel geweld in de gastouderopvang fors gestegen is. Waren dit er in 2015 en 2016 respectievelijk 8 en 5, in 2017 zijn er 22 meldingen geregistreerd.

Bij seksueel misbruik gaat het om een zedendelict zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht, bijvoorbeeld een verkrachting, aanranding of ontucht met misbruik van gezag. In 2017 zijn er 24 meldingen over misbruik in de kinderopvang binnengekomen, waarvan de meeste in de categorie ontuchtige handelingen (8).

Bij seksuele intimidatie gaat het om ongewenste, seksueel getinte aandacht die tot uiting komt in verbaal en/of non-verbaal en/of fysiek gedrag. Seksuele intimidatie valt niet onder het strafrecht. Het gaat ook niet om de intentie van de beschuldigde, maar om hoe de ontvanger het ervaart. In 2017 zijn er 24 meldingen over seksuele intimidatie in de kinderopvang binnengekomen, een stijging ten opzichte van 2016 (6) en 2015 (20). Bij deze meldingen kan het ook gaan om grensoverschrijdend (seksueel) gedrag tussen (jonge) kinderen onderling in de opvang.

Maatschappelijke aandacht

Aandacht voor seksueel geweld tegen kinderen staat terecht hoog op de maatschappelijke agenda en de afgelopen jaren is hier door meedere organisaties aandacht voor gevraagd. Zo ook de BMK, die in oktober 2017 een themabijeenkomst organiseerde voor bestuurders en ondernemers. Op verzoek van de aanwezigen heeft de BMK vervolgens in samenwerking met kennisinstituten trainingen ontwikkeld over de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De Onderwijsinspectie benoemt dat de stijging in het aantal meldingen seksueel geweld mogelijk deels te verklaren valt door de maatschappelijke discussie over dit thema onder de hashtag #MeToo.

Fysiek en psychisch geweld

De meeste meldingen bij de VI gaan over fysiek geweld. Hieronder vallen incidenten zoals (opzettelijke) mishandeling, ongewenste aanrakingen (zoals slaan, duwen, schoppen) of dreigen metl geweld. De meeste meldingen fysiek geweld betreffen incidenten in de kinderdagverblijven. Bij iets meer dan 6 van de 10 meldingen is de beschuldigde werkzaam in de kinderopvang. Bij iets minder dan één op de vijf van deze meldingen gaat de houder of ouder over tot een aangifte.

In de categorie (ernstig) psychisch geweld gaat het bijvoorbeeld om grove en langdurige pesterijen, beledigingen of verwaarlozing/het aan zijn of haar lot over laten van een kind. Als de vertrouwenspersoon vindt dat de GGD geïnformeerd moet worden over een melding omdat mogelijk de veiligheid of kwaliteit van de kinderopvang in het geding is, dan wordt hiervoor toestemming gevraagd aan de melder. In 2017 zijn er 13 van dit soort signalen naar de betrokken GGD verzonden.

Meld-, overleg- en aangifteplicht

Wanneer er sprake is van een vermoeden van een zedenmisdrijf en/of mishandeling, gepleegd door een met taken belast persoon jegens een kind in de kinderopvang, dan geldt een meld-, overleg- en aangifteplicht.

De meldplicht houdt in dat medewerkers in de kinderopvang verplicht zijn om redelijke vermoedens van een strafbaar feit te melden aan de leidinggevende of de houder. Gaat het om een vermoeden van geweld door de leidinggevende/houder, dan kan de VI meteen worden gebeld. Dit is geen plicht, maar kan wel handig zijn voor advies. Wanneer de veiligheid van een kind in het geding is, mag er ook direct aangifte bij de politie gedaan worden, zonder eerst de vertrouwenspersoon te bellen.

Een houder die een melding heeft binnengekregen of die zelf misbruik door een collega vermoedt, heeft een overlegplicht met de vertrouwensinspecteur. Tijdens dit overleg wordt gekeken of er, op basis van de beschikbare informatie, sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Er wordt niet vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van een strafbaar feit (waarheidsvinding), alleen of het vermoeden redelijk is. Is dat het geval, dan is er voor de houder een aangifteplicht bij de politie.

Achtergrond van melders

Meer dan de helft van de meldingen bij de vertrouwensinspecteurs komen vanuit de houders of management van de kinderopvang/gastouderbureau. Gevolgd door meldingen vanuit ouders, medewerkers, inspecteurs kinderopvang van de GGD, of overigen zoals medewerkers van Veilig Thuis.

Hoe verder na een melding

Het is de taak van de vertrouwenspersoon om een melding juist te kwalificeren, maar dit is niet altijd makkelijk. Deze afweging maakt de VI vaak samen met de melder of met de zedenpolitie, om na te gaan of er sprake is van een strafbaar feit. Dan volgt een feitenonderzoek door de houder (denk aan camerabeelden, gesprekken met collega’s, hoor-wederhoor) en een onderzoek van de (zeden)politie.

In tweederde van de meldingen rond seksueel misbruik is de beschuldigde werkzaam in de kinderopvang. Bij iets minder dan de helft daarvan gaat de houder of ouder over tot aangifte. De meeste houders ontheffen de beschuldige van zijn of haar taken gedurende het onderzoek. Een gastouderbureau kan ervoor kiezen om tijdelijk geen kinderen bij de gastouder op te vangen. Ook kan een GGD een locatie tijdelijk sluiten.

Meer lezen?

Factsheet meldingen vertrouwensinspecteurs vanuit kinderopvang over de jaren 2015-2017

Deel dit nieuwsbericht