Rondetafelgesprek 16 mei over private equity in de kinderopvang
In drie rondes spraken de leden van de commissie voor Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid (SZW) met experts, betrokkenen en belanghebbenden over de rol van investeringsmaatschappijen in de kinderopvang. Aanleiding voor deze hoorzitting zijn de grote (buitenlandse) investeringsmaatschappijen die steeds vaker belangstelling tonen voor de Nederlandse kinderopvang. Door middel van een rondetafelgesprek wil de commissie SZW helder krijgen wat de achterliggende reden is voor de investeringsmaatschappijen. Waarom is de kinderopvang voor hen aantrekkelijk? Wat levert dit op voor de kinderopvang? Wat zijn de eventuele risico’s?
Het werd een boeiende hoorzitting waar ruim aandacht was voor relevante onderzoeksresultaten over kwaliteitsverschillen tussen organisaties mét en zonder winstoogmerk. Ook de risico’s verbonden aan private equity in de kinderopvang werden expliciet benoemd. De aanwezige Kamerleden bleken erg geïnteresseerd, goed voorbereid en stelden kritische vragen. In antwoord op hun vragen hebben we duidelijk kunnen aangeven dat het heel goed mogelijk is om zonder private equity-investeringen een ondernemende, gezonde, diverse en pluriforme sector te creëren. En door winst terug te investeren is het daarnaast mogelijk om ook onze kinderopvang open houden in de afgelegen regio’s, dorpen en minder welvarende wijken zodat ouders daar niet buiten de boot vallen.
De BMK vindt het jammer dat maatschappelijke consortia en maatschappelijke kinderopvangorganisaties niet uitgenodigd waren voor dit belangrijke rondetafelgesprek. Met name het tweede blok was een stuk minder voorspelbaar en daardoor interessanter geworden als hier een tegengeluid had geklonken vanuit de maatschappelijke ondernemers.
Blok I – de experts: J. Koelewijn, Nyenrode Business University, P. Rooseboom, Erasmus Universiteit, J. Ligterink, Universiteit van Amsterdam en P. Slot, Universiteit Utrecht.
Pauline Slot gaat krachtig van start met een aantal duidelijke uitspraken over de verschillen die uit onderzoek blijken tussen drie organisatietypen die zij onderscheidt bij kinderopvangorganisaties en de gemeten kwaliteit bij deze organisatietypen. Zij benadrukt dat organisaties met een winstoogmerk bepaalde kenmerken vertonen in de bedrijfsvoering. Zo is er meer sprake van flexibele contracten. Deze organisaties hebben minder aandacht voor de maatschappelijke functie van kinderopvang terwijl de aandacht voor de dienstverlening richting de klant juist groter is. Denk bijvoorbeeld aan het bieden van flexibele opvang. Dit kan ten koste gaan van de kwaliteit, merkt Slot op. Ook blijkt uit onderzoek dat de proceskwaliteit* (fundamenteel voor kinderen) binnen organisaties met een maatschappelijk oogmerk hoger is dan bij andere typen organisaties. En ook zien we bij de helft van de organisaties met een sterk winstoogmerk dat de educatieve kwaliteit onder de maat is, aldus Slot.
Koelewijn maakt duidelijk dat we een niet al te romantisch beeld moeten hebben van een private equityfonds met zijn herkomst in het Angelsaksische model**, en het niet mooier moeten maken dan het is. Bij private eyuityfondsen staat het belang van de aandeelhouder voorop en er wordt gewerkt volgens een principe van opkopen, de bedrijfsvoering optimaliseren, de onderdelen weer in stukken hakken om deze vervolgens te verkopen met winst. ‘Mooier dan dat is het niet.’ Dat betekent veel flex-contracten, aldus Koelewijn. Daarnaast verkrijgt de organisatie door schaalvergroting een machtspositie en kan zo goed onderhandelen over lage prijzen.
Koelewijn waarschuwt voor het opkopen door private equityfondsen van organisaties die een maatschappelijke functie vervullen (zoals ziekenhuizen en kinderopvang). ‘Door de zware schuldenconstructies kan de organisatie failliet gaan en dan moet de overheid een scenario hebben hoe dit op te lossen. Het is aan de overheid om hier de grenzen aan te geven’, zegt Koelewijn.
Blok II: betrokkenen J. Lemmens, KidsFoundation, H. Scheepers, Waterland Private Equity, H. Fischmann, Norlandia en G. Jellesma, Boink.
Scheepers, werkzaam bij Waterland, dat mede-eigenaar werd van Kidsfoundation door de overname van Partou, ontwijkt de vraag of er dividenden uitgekeerd worden bij verkoop, en antwoordt dat ‘er tussentijds financieel niets afgelost hoeft te worden’. Ook wordt er een marginale fee van 40.000 euro in rekening gebracht en wordt de financiering niet afgelost. Gelukkig zijn we in het eerste blok bijgepraat door professor Koelewijn en hebben we geen romantisch beeld meer van private equityfondsen.
Lemmens antwoordt op de vraag of KidsFoundation vestigingen buiten de Randstad heeft, dat KidsFoundation een landelijke speler is en de ommelanden zeker belangrijk zijn en dat zij bijna nooit vestigingen sluiten.
Jellesma benadrukt dat het percentage private equityfondsen dat actief is in de kinderopvang sinds 2005 niet is gestegen. Wel maakt Jellesma zich zorgen over de ‘kleine knoeiers’ en vindt dat de politiek aandacht zou moeten besteden aan de slechte kwaliteit kinderopvang die op sommige plaatsen aangetroffen wordt en waar gemeentes verschillend mee omgaan.
Blok III: belangenorganisaties: S. Gesthuizen, Branchevereniging Maatschappelijk Kinderopvang, F. Rottenberg, Brancheorganisatie Kinderopvang en T. Molenaar, Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen.
Gesthuizen benadrukt dat maatschappelijke kinderopvangorganisaties vestigingen openhouden in gebieden waar weinig vraag is naar kinderopvang. Deze niet-renderende vestigingen kunnen zo opvang blijven bieden dankzij het geld dat verdiend wordt met de goedlopende vestigingen van de organisatie. ‘En als het wegvloeien van winst stopt, is er meer geld beschikbaar om te investeren in de kwaliteit. Zo kunnen toekomstige (conjuncturele) schommelingen opgevangen worden’. Gesthuizen geeft aan dat zij ook namens Sociaal Werk Nederland (SWN) spreekt. SWN laat weten dat geld dat de overheid investeert in de kinderopvang (bijvoorbeeld door middel van VVE-gelden) níet mag weglekken uit de sector.
Rottenberg deelt aan de hand van kleurrijke tekeningen, feiten en cijfers over de kinderopvang. Hij geeft aan dat non-profit en profit organisaties een versterkende werking op elkaar hebben en op de sector. En dat ouders door de inrichting van de sector een enorme keus hebben; van zeer kleinschalige lokale kinderopvang en gastouderopvang tot een grote landelijke of regionale organisatie.
Molenaar geeft aan dat de verschaffers van kapitaal, naast kapitaal ook kennis en een netwerk ter beschikking stellen. ‘Investeren in de kwaliteit staat voorop want dan zijn er geïnteresseerde kandidaten bij verkoop’. Met de kanttekening van de BMK dat investeren in kwaliteit en een gezonde bedrijfsvoering vanzelfsprekend goed zijn, maar er komt ontegenzeggelijk een moment van verkoop en dan verdwijnt het kapitaal uit de sector …
Gesthuizen noemt dit ook in haar antwoord op vragen van Kamerleden: ‘Diversiteit en pluriformiteit moet je voor de sector willen behouden, en zijn moeilijk te realiseren als er schaalvergroting en winstmaximalisering plaatsvindt. Het is heel goed mogelijk om een ondernemende sector te creëren waarbij geen winst wordt uitgekeerd. De BMK pleit voor het afschaffen van winstuitkeringen, want linksom rechtsom; 70% van het geld dat in de sector omgaat is afkomstig uit collectieve middelen en deze zouden hergebruikt moeten worden ten gunste van de kwaliteit van de kinderopvang.’
*=Bij proceskwaliteit gaat het om de leer- en ontwikkelervaringen die kinderen opdoen in de opvang. De pedagogisch medewerker heeft hierin een sleutelrol.de meest bepalende kwaliteit)
**= Het Angelsaksische model is de naam van het maatschappelijke systeem waarin waarin liberale waarden als zelfredzaamheid, particulier initiatief, marktwerking, vrijheid en een beperkte sociale zekerheid centraal staan ( Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten).