Kamer in gesprek over het nieuwe stelsel
Net voor het mei reces kwam de boodschap dat het nieuwe stelsel voor de financiering van de kinderopvang niet in 2025 maar in 2027 in werking zal treden. De Tweede Kamer ging op 10 en op 16 mei met de minister in gesprek over dat uitstel én over de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel.
Inzet BMK
BMK heeft voorafgaand aan het debat veel tijd doorgebracht in Den Haag om alle Kamerleden en hun medewerkers een op een te spreken. Daarnaast waren we in groten getale aanwezig tijdens het debat op de publieke tribune. BMK werkt niet alleen, maar zoveel mogelijk samen met alle maatschappelijke partners, die allen vanuit hun maatschappelijke opdracht willen samenwerken om iéder kind een goede start te bieden. Zo hebben we samen met een brede coalitie van maatschappelijke organisaties een manifest aangeboden tijdens een petitieaanbieding met als belangrijkste punt het afschaffen van de arbeidseis. Tijdens de gesprekken met Kamerleden hebben we aangegeven dit het liefst voor alle kinderen van 0-12 jaar te zien. Begonnen zou kunnen worden met twee dagen per week toegang voor álle kinderen van 0-12 jaar. Dit zou gerealiseerd kunnen worden met als eerste stap twee dagen of vier dagdelen toegang voor alle kinderen in de voorschoolse periode (2/3 jarigen). Dit hebben we laten doorrekenen en zowel aan de minister als aan de Tweede Kamerleden voorgesteld. Het voorstel wordt breed gesteund en Kamerlid Palland (CDA) gaf aan voornemens te zijn een motie hierover in te dienen.
Debat
De vaste Kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ging in gesprek met minister Van Gennip over diverse thema’s. Op 10 mei startte de minister met de behandeling van het onderwerp stelselherziening. Specifiek ging zij in op de inhoud van het nieuwe stelsel en op de gefaseerde invoer ervan. Hierbij debatteerde de Kamercommissie over het wel of niet loslaten van de arbeidseis. Ook ging het gesprek over het ‘ingroeipad’ voor 2025 en 2026, nu de invoering van het nieuwe financieringsstelsel in 2027 gebeurt, in plaats van in 2025. Hierover had de Kamer veel vragen. Hierdoor waren aan het eind van het debat nog niet alle thema’s behandeld. Daarom werd het debat geschorst en op 16 mei vervolgd.
Op 16 mei ging de minister verder met de behandeling van onder andere de thema’s private equity (inclusief tariefregulering, uurprijzen en overwinst) en de arbeidsmarkt. Rond het thema private equity had de Kamercommissie veel aandacht voor tariefregulering en welke acties de minister hierop onderneemt. Rond het thema arbeidsmarkt sprak de Kamercommissie vooral over de plannen van de minister om het personeelstekort in de kinderopvangsector te verminderen.
De minister sloot het debat af met de overige onderwerpen. Hierbij beantwoordde zij onder andere vragen over gastouderopvang, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de agrarische kinderopvang.
Kijk het debat terug: debat 10 mei 2023 en voortzetting 16 mei 2023
De Kamerbrief, het uitstel
In haar brief aan de Kamer liet minister Van Gennip, mede namens haar collega’s Dijkgraaf, Wiersma en De Vries weten dat het, in haar woorden, onvermijdelijk is dat de invoering van het nieuwe financieringsstelsel plaatsvindt in 2027 en niet in 2025. Het kabinet geeft hier meerdere redenen voor aan: “Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, acht het kabinet onverantwoord. Dit vanwege de grote risico’s voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang. Het is essentieel dat kinderopvang toegankelijk blijft en we de hoge kwaliteit van de kinderopvang die we hebben, behouden. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Zeker gezien de lessen vanuit de kinderopvangtoeslagaffaire is een zorgvuldige en graduele invoering van het nieuwe stelsel voor zowel ouders, sector als uitvoerders cruciaal.”
De Kamerleden vroegen hier tijdens het debat uiteraard flink op door. Is de reden voor het uitstel echt inhoudelijk of is het een ordinaire bezuiniging? De minister zegt overtuigd te zijn van de noodzaak van het uitstel om de vraag geleidelijk te laten groeien en omdat de uitvoerders stellig aangaven dat 2025 niet haalbaar is. De minister bezwoer de Kamer dat uitstel geen afstel is. Zij wil de jaren 2025 en 2026 benutten om de vraag naar kinderopvang geleidelijk te laten stijgen (door een hogere kinderopvangtoeslag) zodat de sector zich op de stijgende vraag kan voorbereiden. In 2025 is daar 400 miljoen voor beschikbaar, in 2026 het dubbele (800 miljoen); bovenop de 400 miljoen uit 2025 is dat 1,2 miljard. Nog steeds veel minder van begroot. Een groot aantal Kamerleden ziet dit als een forse bezuiniging (3,1 miljard in twee jaar). Waarom niet het hele budget naar de kinderopvang? De Kamerleden wezen op de risico’s voor ouders om in die twee jaar met hoge terugvorderingen te maken te krijgen. Immers: 30.000 gezinnen per jaar (!) hebben te maken met een HOGE terugvordering (meer dan €1000 of zelfs meer dan €5000). De extra kosten voor kinderopvang zouden vanaf 2025 deels betaald worden uit het afschaffen van de IACK, de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Die korting gaat wel door, de uitgaven voor kinderopvang niet. Dat is niet logisch, vond de Kamer.
Niet terug naar de tekentafel
Het kabinet heeft de hoofdlijnen van het stelsel, de baseline zoals in de greenfieldsessies ontwikkeld, met de Kamer gedeeld. Met dit voorstel gaan we aan de slag, zegt de Minister, we gaan niet terug naar de tekentafel. De minister gaat nu eerst kijken naar de uitkomsten van de impactanalyses. De uitvoerders, de ouders, de brancheorganisaties en de planbureaus maakten zo’n analyse. Die van de sector is opgesteld door het Waarborgfonds Kinderopvang. BMK heeft daar, net als de andere partijen, nog een zienswijze aan toegevoegd. De rode draad uit die zienswijze is dat de BMK enthousiast is over het stelselontwerp met rechtstreeks gefinancierde kinderopvang en inkomensonafhankelijkheid. Maar het is niet voldoende, de BMK vraagt de politiek dit stelselontwerp door te ontwikkelen, door kinderopvang voor álle kinderen toegankelijk te maken, zonder arbeidseis, zonder ouderbijdrage en zonder risico en gedoe voor ouders. Met een realistisch tarief zodat hoge kwaliteit geborgd is en een prijsplafond om de toegankelijkheid voor de lagere en middeninkomens zeker te stellen. Benut de jaren van uitstel door al in 2025 de arbeidseis gedeeltelijk los te laten, bijvoorbeeld voor de peuters, bepleiten wij als BMK. Na de impactanalyses zal het ministerie de hoofdlijnen van het stelsel verder gaan formuleren. Na de zomer gaat de hoofdlijnenbrief naar de Kamer. Daarna wordt het wetsvoorstel geschreven. De minister is stellig in haar planning: het wetsvoorstel moet eind 2024 in beide Kamers behandeld zijn. Vóór de volgende verkiezingen dus. Daarna kan gewerkt worden aan de implementatie.
Arbeidseis en prijsplafond
Opvallend was dat veel Kamerleden, op de VVD na, voorstander lijken te zijn van het loslaten van de arbeidseis. Dat maakt het stelsel eenvoudiger en vooral eerlijker. Pas dan kan kinderopvang een belangrijke rol spelen in het vergroten van de kansengelijkheid. De minister gaf aan dat kansengelijkheid ook voor haar een belangrijke doelstelling is. Het loslaten van de arbeidseis is een politieke keuze, daar gaat de Kamer zelf over, aldus de Minister. Betaalbaarheid van de kinderopvang voor lage en middeninkomens is cruciaal als we het hebben over kansengelijkheid. Veel Kamerleden zijn voor een vorm van tariefregulering om die betaalbaarheid zeker te stellen. De Minister gaat de komende maanden onderzoek doen naar de mogelijkheden van tariefregulering (dit is een ambtelijke verkenning van onder meer SZW en Financiën). De discussie over private equity in de kinderopvang werd aangezwengeld, waarbij de minister duidelijk aangeeft tegen excessieve overwinsten te zijn en de risico’s van cherry picking en een verschraling van de kwaliteit in het nieuwe stelsel te zien.
Al met al kunnen we constateren dat de voor de BMK belangrijke issues in ieder geval geagendeerd zijn. Maar we zijn er nog niet. In het najaar komt de minister met drie brieven: de hoofdlijnen van het stelsel, de marktordening (inclusief het prijsplafond) en de invulling van de gefaseerde invoering. De BMK blijft hier actief invloed op uitoefenen.